Obteve 23 resultados para o termo de pesquisa schaamteloosheid
NL Holandês PT Português
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} falta de educação (n) {f} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} indelicadeza (n) {f} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} mau comportamento (n) {m} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} má conduta (n) {f} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} rusticidade (n) {f} [gedrag]
NL Holandês PT Português
schaamteloosheid (n) [onbeschaamdheid] {f} atrevimento (n) {m} [onbeschaamdheid]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} atrevimento (n) {m} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [onbeschaamdheid] {f} desfaçatez (n) {f} [onbeschaamdheid]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} desfaçatez (n) {f} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} insolência (n) {f} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [onbeschaamdheid] {f} impudência (n) {f} [onbeschaamdheid]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} impudência (n) {f} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} audácia (n) {f} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} rudeza (n) {f} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [onbeschaamdheid] {f} arrogância (n) {f} [onbeschaamdheid]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} arrogância (n) {f} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [onbeschaamdheid] {f} falta de vergonha (n) {f} [onbeschaamdheid]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} falta de vergonha (n) {f} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [onbeschaamdheid] {f} conspicuidade (n) {f} [onbeschaamdheid]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} conspicuidade (n) {f} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [onbeschaamdheid] {f} descaramento (n) {m} [onbeschaamdheid]
schaamteloosheid (n) [gedrag] {f} descaramento (n) {m} [gedrag]
schaamteloosheid (n) [onbeschaamdheid] {f} audácia (n) {f} [onbeschaamdheid]