PT NL Traduções de Português Holandês para een toespraak houden
Obteve 8 resultados para o termo de pesquisa een toespraak houden
Ir para Holandês » Português
NL | Holandês | PT | Português | |
---|---|---|---|---|
een toespraak houden (v) [toespraak] | declamar (v) [toespraak] | |||
een toespraak houden (v) [toespraak] | fazer discurso (v) [toespraak] | |||
een toespraak houden (v) [toespraak] | discursar (v) [toespraak] | |||
een toespraak houden (v) [toespraak] | orar (v) [toespraak] | |||
een toespraak houden (v) [toespraak] | falar (v) [toespraak] |
NL | Holandês | PT | Português | |
---|---|---|---|---|
een toespraak houden (v) [toespraak] | pronunciar-se (v) [toespraak] | |||
een toespraak houden (v) [toespraak] | fazer um discurso (v) [toespraak] | |||
een toespraak houden (v) [toespraak] | fazer um pronunciamento (v) [toespraak] |
NL PT Traduções para een
een (v) [to fart] {m} | soltar (v) [to fart] | |||
een (n v) [to bathe using a shower] {m} | tomar (n v) [to bathe using a shower] | |||
een (a) [algemeen] {m} | um certo (a) [algemeen] | |||
een (a) [hoofdtelwoord] {m} | um certo (a) [hoofdtelwoord] | |||
een (a) [onbepaald bijvoeglijk naamwoord] {m} | um certo (a) [onbepaald bijvoeglijk naamwoord] | |||
een (a) [algemeen] {m} | uma certa (a) [algemeen] | |||
een (a) [hoofdtelwoord] {m} | uma certa (a) [hoofdtelwoord] | |||
een (a) [onbepaald bijvoeglijk naamwoord] {m} | uma certa (a) [onbepaald bijvoeglijk naamwoord] | |||
een (a) [algemeen] {m} | um tal de (a) [algemeen] | |||
een (a) [hoofdtelwoord] {m} | um tal de (a) [hoofdtelwoord] |
NL PT Traduções para toespraak
toespraak (n) [an oration, session of speaking] {m} | discurso (n) {m} [an oration, session of speaking] | |||
toespraak (n) [formeel] {m} | discurso (n) {m} [formeel] |
NL PT Traduções para houden
houden (v) [algemeen] | segurar (v) [algemeen] | |||
houden (v) [positie] | segurar (v) [positie] | |||
houden (v) [toespraak] | segurar (v) [toespraak] | |||
houden (v) [algemeen] | fazer (v) [algemeen] | |||
houden (v) [positie] | fazer (v) [positie] | |||
houden (v) [toespraak] | fazer (v) [toespraak] | |||
houden (v) [algemeen] | manter (v) [algemeen] | |||
houden (v) [beroep] | manter (v) [beroep] | |||
houden (v) [positie] | manter (v) [positie] | |||
houden (v) [toespraak] | manter (v) [toespraak] |