Obteve 30 resultados para o termo de pesquisa rangschikken
NL Holandês PT Português
rangschikken (v) [toespraak] colocar em ordem (v) [toespraak]
rangschikken (v) [ordening] agrupar (v) [ordening]
rangschikken (v) [classificatie] agrupar (v) [classificatie]
rangschikken (v) [classificatie] dividir (v) [classificatie]
rangschikken (v) [toespraak] sistematizar (v) [toespraak]
NL Holandês PT Português
rangschikken (v) [ordening] sistematizar (v) [ordening]
rangschikken (v) [classificatie] sistematizar (v) [classificatie]
rangschikken (v) [classificatie] pôr em ordem (v) [classificatie]
rangschikken (v) [toespraak] ordenar (v) [toespraak]
rangschikken (v) [ordening] ordenar (v) [ordening]
rangschikken (v) [classificatie] ordenar (v) [classificatie]
rangschikken (n v) [arrange in order] ordenar (n v) [arrange in order]
rangschikken (v) [toespraak] organizar (v) [toespraak]
rangschikken (v) [ordening] organizar (v) [ordening]
rangschikken (v) [classificatie] organizar (v) [classificatie]
rangschikken (v) [classificatie] separar (v) [classificatie]
rangschikken (v) [ordening] colocar em ordem (v) [ordening]
rangschikken (v) [classificatie] colocar em ordem (v) [classificatie]
rangschikken (v) [ordening] alinhar (v) [ordening]
rangschikken (v) [classificatie] alinhar (v) [classificatie]
rangschikken (v) [toespraak] arrumar (v) [toespraak]
rangschikken (v) [ordening] arrumar (v) [ordening]
rangschikken (v) [classificatie] arrumar (v) [classificatie]
rangschikken (v) [toespraak] dispor (v) [toespraak]
rangschikken (v) [ordening] dispor (v) [ordening]
rangschikken (v) [classificatie] dispor (v) [classificatie]
rangschikken (v) [toespraak] classificar (v) [toespraak]
rangschikken (v) [to identify or divide into classes] classificar (v) [to identify or divide into classes]
rangschikken (v) [ordening] classificar (v) [ordening]
rangschikken (v) [classificatie] classificar (v) [classificatie]

Traduções de Holandês Português

NL Sinónimos de rangschikken PT Traduções
opstellen [indelen] formar
ordenen [indelen] digerir
samenvoegen [groeperen] sumar
verzamelen [opstellen] espigar
schikken [ordenen] causar